Log inRegister
An error has occurred:

Click anywhere to continue...
Part:
Chapter:
Download hier de bijlagen:

2. Waardering

Vrijwel unaniem is men van mening, dat het Middelnederlandse dierenepos Van den vos Reynaerde (o.a. hss. A en F9) gediend heeft als bron voor het langere Reynaerts historie (o.a. hs. B), terwijl beide werken teruggaan op de Franse Roman de Renart10 en beide eveneens gebeurtenissen ontleend hebben aan de Latijnse Ysengrimus11.

   Reeds Willems (1836, p. XXVI) stelt dat Willem verbeterde en aanvulde wat hij in de "oudste vlaemsche Reinaert (hier bedoel ik de eerste 3394 versen mede [...])" niet "te recht gescreven oordeelde: "en in dien zin versta ik het aldus begonnen van dit laetste vers; doch om geheel de vite of levensbeschrijving van Reinaert te doen kennen heeft hij datgene, hetwelk after gebleven was, door middel van walsche, dat is, door fransche boeken, vervolgd en ten einde gebracht. Hij is dus de schrijver van het vervolg, en slechts de verbeteraar of omwerker van het eerste boek." Met andere woorden: "Willems [...] stelt dat de afschrijver van het codex Comburgensis den ouderen text van Reinaert kopieerde, schoon hij zich voorgesteld had ook het vervolg .... te leveren [...] De overgang tot de gebeurtenissen van het tweede boek schijnt reeds met vs. 3395 [...] voorbereid, door het optreden van eene nieuwe personnagie, met name Firapeel, de luipaerd, die den koning tot het besluit brengt om eene vergoeding aen Isengrim en Bruin toe te staen, en om vervolgens Reinaert te gaen opzoeken en vangen [...]; een plan hetwelk maer eerst in het tweede boek, vs. 3750, zijn beslag krijgt, en dus in het eerste de geschiedenis onvoleindigd laat."12 Wackers (1986, p. 5) zegt eveneens over Reynaerts historie: "De eerste 3400 verzen vormen een vrije bewerking van het oudere verhaal. Het vervolg van het verhaal is gebaseerd op de zesde branche van de Roman de Renart, "le combat judiciaire"13. Van Oostrom is evenzeer van mening, "dat Reynaerts Historie de tekst van Reynaert I heeft opgenomen. Reynaert II is dan ook een voortzetting van Reynaert I"14. En ook Muller (1884, p. l) stelt als hij de hss. A en B aan een onderzoek onderwerpt: "Omstreeks 1375 heeft een ongenoemde dichter dit gedicht onderworpen aan eene omwerking, waarbij hij zich gedeeltelijk beperkte tot het woordelijk afschrijven van het oorspronkelijke, maar ook dikwijls geheele stukken aanmerkelijk wijzigde, regels inlaschte en vooral ook het slot veranderde, ten einde daaraan een vervolg, langer dan het oude gedicht, te kunnen vastknopen." Op grond van schrijfwijzen van woorden (en klanken) neemt Muller (1887, p. 52) aan dat A ouder is dan B: "Het hs. van I, hoewel veel jonger dan het gedicht, heeft de oude vormen over het geheel zeer zuiver bewaard en van apocope is daar dus geen sprake, laat staan van een bewijzend rijm. Anders is het daarentegen in II gesteld. Hoewel de tijdsruimte tussen de vervaardiging van gedicht en handschrift hier veel kleiner schijnt (wellicht niet meer dan eene halve eeuw?), vindt men in b toch geenszins eene ook maar bij benadering getrouwe afspiegeling van het Westvlaamsch van c. 1375: juist op dit punt heeft de (Hollandsche?) afschrijver zich zeer talrijke en groote vrijheden veroorloofd"15. Willems 1836, p. XXXI onderschrijft dat er een andere schrijver aan het woord is in "het tweede boek van Reinaert [...] Het heeft nameljk andere spraekvormen, andere wendingen, veel meer spreekwoorden (het woord bedi, door den auteur van het eerste boek zoo gaerne gebezigd, komt in het tweede niet eene enkele reize weêr). Het noemt den leeuw Lioen, in plaats van Nobel, enz.", waarbij echter aangetekend moet worden dat ook in B3398 de benaming "Heer lyon" voorkomt (parallel aan A3394 en F3362). Lulofs (1983, p. 54) spreekt evenzeer van "een bewerking van de Reynaert met een voortzetting van het verhaal"16.


De waardering voor Reynaerts historie is over het algemeen maar matig. Willems (1836), Knorr (1857), Doorenbos (1869), Martin (1874), Jonckbloet (1885), Te Winkel (1887), De Geyter (1898), Van Moerkerken (1904)17, Kalff (1906), Knothe (1907), Buitenrust Hettema (1909), Prinsen (1916), Te Winkel (1922), Van Mierlo (1940)18, Walch (1943), De Louvick (1943), Knuvelder (1957), Heeroma (1973) en Franken (1985), vinden het langere gedicht duidelijk inferieur aan Van den vos Reynaerde, terwijl ook Muller (1884, p. 4) zegt, dat hs. B "een zeer slecht, slordig handschrift" is19, en: "Verschillende plaatsen doen vermoeden, dat de omwerker zijn origineel niet altijd begreep. Hij heeft zich dan, nu eens met meer, dan weer met minder handigheid uit de moeilijkheden gered, maar dikwijls is er zodoende eene geestigheid, eene ironie, een fijne trek verloren gegaan" (Muller 1884, p. 124). Later wordt dit enigszins afgezwakt als hij zegt: "al blijft het mogelijk, dat vele der lamme, matte herhalingen op rekening des afschrijvers moeten gesteld worden. Dat de omwerker de pen vrij wel wist te hanteren en geenszins om een rijm verlegen was, blijkt tenslotte nog uit het gemis van stoplappen als sonder waen. Men zou niet verwachten dat deze in I tamelijk dikwijls, in II bijna nooit voorkomen. En toch is dit zoo" (Muller 1884, p. 142-143). Desalniettemin komt Muller tot de slotsom, "dat de vindingrijkheid, de oorspronkelijkheid des dichters uiterst gering was. In het begin van zijn vervolg zit hem het eerste deel of zijne eigene omwerking daarvan nog zoo vast in het hoofd, dat hij Willem niet alleen in groote trekken van het verhaal, maar ook in de bijzonderheden daarvan, ja in zinnen en woorden, dikwijls letterlijk navolgt, of liever herhaalt - en dit niet eenmaal, maar vaak tot twee-, driemaal toe, en soms slechts een paar honderd regels na elkander. Meestal schijnt hij daarbij R.I zelf te plunderen, dikwijls echter ook zijn eigene omwerking, zooals trouwens te verklaren is bij eene navolging, niet naar het handschrift, maar uit het geheugen, zooals het toch wel zal geweest zijn. [...] hij verlaat zijn vroegere leidsman alleen, om zich te vaster aan andere vast te klampen, nl. aan allerlei uit den Esopet en van elders bijeengebrachte fabelen, die hij meer of minder letterlijk navolgt of waarschijnlijk eenvoudig inlascht. Voorwaar, welke eigenschappen de omwerker ook bezeten hebbe, oorspronkelijk was hij zeker niet, veeleer een belezen, geleerd man, met een goed geheugen, die zijne lectuur soms niet onaardig weet te pas te brengen, maar die als plagiarius telkens op heterdaad betrapt kan worden" (Muller 1884, p. 158-159)20. Als verklaring hiervoor stelt Muller 1887, p. 3: "Immers dat hij om niet al te veel 'overhoop te halen' op sommige plaatsen woorden, rijmen of vormen behield, die eigenlijk in zijnen tijd verouderd, of in zijne streek 'ongehoord' waren, is niet onwaarschijnlijk." In Muller 1944, p. 38, voegt hij er nog aan toe dat naar zijn mening de dieren in Reynaerts historie al te veel "vermenschelijkt" zijn21. Ook Grimm (1834) was het al opgevallen "wie gesucht und von auβerher zusammengetragen die fortsetzung ist."22


Maar er zijn ook andere stemmen te horen. Arendt (1965, p. 216) bijvoorbeeld voert de omwerker op als "der Schreiber der Hs. B, der häufiger 'korrigiert'"23. Overigens bestrijdt Muller (1884, p. 107) de opvatting, dat veranderingen in hs. B helemaal nooit verbeteringen zouden zijn, zoals bijvoorbeeld Knorr (1857) stelt. Tot slot mag niet onvermeld blijven dat Wackers (1986, p. 16) een lans breekt voor Reynaerts historie. Hij is van mening, dat Reynaerts historie helemaal geen verwaterde versie van Van den vos Reynaerde en het vervolg niets anders dan een omstandige, uiterst onoorspronkelijke herhaling van dezelfde reeks gebeurtenissen zou zijn. Dit wellicht in navolging van Heeroma (1969 en 1970a, p.115-159), die zegt het idee te hebben dat Reynaerts historie zo uitgebreid is, immers omdat de 14e eeuwse dichter het gedicht van Willem "onvoltooid" zou hebben gevonden en het op eigen wijze "voltooid" heeft24. Wackers (1986, p. 129) oppert dat er bewust een tweedeling geschapen is met het vervolg op Van den vos Reynaerde met de bedoeling het verhaal een bepaalde betekenis te geven. Hij motiveert zijn waardeoordeel als volgt: "Zeer veel Middelnederlandse werken worden gekenmerkt door een tweedelige structuur. De Arthurromans in de traditie van Chrétien de Troyes vertonen dit model vrijwel altijd25 [...] Dit type verhalen bestaat uit twee reeksen gebeurtenissen die een vergelijkbaar verloop hebben en een groot aantal parallellen vertonen. De reeksen zijn gescheiden door een korte periode van rust, waarin de basis wordt gelegd voor de tweede reeks gebeurtenissen. De tweede reeks staat niet zonder meer op een lijn met de eerste, maar vormt ten opzichte daarvan een climax" (Wackers 1986, p. 122). Hij wijst verder op de circulariteit van Reynaerts historie: "Met de aanklacht waarmee het proces opende, eindigt het ook. De aanklachten uit het begin van de tweede hofdag zijn het eerst weer afgehandeld. Wat daar tussenin ligt, wordt ook tussenin afgerond" (Wackers 1986, p. 126)26. Van Oostrom 2013  is wat complexer in zijn mening. Enerzijds stelt hij dat Reynaert II literair gesproken een stap terug lijkt door het vele gebruik van de directe rede (hoewel hij daarvoor dan ook wel een reden geeft), anderzijds spreekt hij over "een voortreffelijk verteller in de aanschouwelijke stijl" waar het gaat om de beschrijving van het tweegevecht aan het eind van Reynaert II (F. van Oostrom: Wereld in woorden, Geschiedenis van de Nederlandse literauur, Amsterdam 2013, p. 322-328).

   Hoe men ook tegen Reynaerts historie aankijkt, de invloed ervan op de wereldliteratuur is groter gebleken dan die van Van den vos Reynaerde27. Geen van de bewerkingen in latere tijden kan zich echter meten met die Middelnederlandse Reynaert28.


Vorig hoofdstuk: INLEIDINGVolgend hoofdstuk: Datering