Log inRegister
An error has occurred:

Click anywhere to continue...
Part:
Chapter:
Download hier de bijlagen:

INLEIDING

1. Het corpus

Het verhaal over de vos Reynaert is in de loop der tijden in verschillende versies tot ons gekomen. Er zijn Latijnse, Middelhoogduitse, Oudfranse en Middelnederlandse teksten waarin de avonturen van de vos en de andere ons bekende dieren (Ysegrim, Nobel, ...) beschreven worden.

   Voor wat betreft het Nederlandse taalgebied zijn de teksten, waarin de rechtszitting aan Nobels hof een centrale rol speelt, het meest interessant. Immers, onze Van den vos Reynaerde gaat uitsluitend daarover. Al deze teksten over die rechtszitting nu staan hoe dan ook in een bepaalde verhouding tot elkaar. Eens moet iemand het gegeven van de vos die ingedaagd wordt, hebben gebruikt en opgeschreven. Een ander heeft daar veranderingen in aangebracht, bewerkingen van gemaakt, uitbreiding aan gegeven etc. Het in kaart brengen van de relaties tussen deze versies kan plaatsvinden als we kijken naar de inhoud van de Reynaertteksten. Daarbij zullen we ons hoofdzakelijk beperken tot de ons overgeleverde Middelnederlandse handschriften1 omdat het ons te doen is om de ontstaansgeschiedenis van onze Van den vos Reynaerde; slechts daar waar anderstalige passages en/of fragmenten ter verduidelijking van het betoog nodig zijn, zal hiervan gebruik worden gemaakt.


Van de Middelnederlandse handschriften van het Reynaertverhaal is het opvallend hoe groot de inhoudelijke gelijkenis tussen sommige handschriften is, terwijl andere handschriften per groep juist minder overeenkomsten vertonen. Wel is het zo dat de overgeleverde (al of niet corrupte) fragmenten van de Reynaerttekst alle tamelijk dicht bij een of meer van de ons volledig overgeleverde handschriften A, F en B staan. Zo heeft hs. E (de Darmstadtse fragmenten) veel gemeen met de Dyckse redactie F (97,5%) en de Comburgse redactie A (93.0%)2, terwijl slechts 58,4% ervan min of meer overeenstemt met de Brusselse redactie B3. De Rotterdamse fragmenten (G) vertonen veel overeenkomst met hs. A (92,2%); minder met hs. F (70,9%) en B (47,4%). De Cambridge fragmenten (D) komen daarentegen op veel plaatsen overeen met hs. B (88,9%), terwijl overeenkomsten met hs. A en F veel kleiner zijn (resp. 58,8% en 62,9%)4. Het fragment Van Wyn (C) ten slotte komt vrijwel overeen met hs. B (92,5%).

   Waar de fragmenten afwijken van het volledig overgeleverde handschrift waarmee ze het meest gemeen hebben, is veelal sprake van detailverschillen. Derhalve kunnen we ons bij de vergelijking van de verschillende versies van het verhaal, neergelegd in de verschillende handschriften, voor het gemak, en in het algemeen gehouden, voorlopig beperken tot de hss. A, F en B.

   Leggen we die drie handschriften A, F en B naast elkaar, dan valt behalve het verschil in lengte (hs. B heeft 4341 versregels meer dan A en 4417 versregels meer dan F) op, dat A en F onderling veel overeenkomst vertonen (89,1%), terwijl de overeenkomsten met hs. B (voor zover de geschiedenissen parallel lopen) gering zijn (voor A 47,8%; voor F 49,6%5).


Met o.a. Heeroma (1968) kunnen we hierover echter opmerken: "Gaan wij volgens de regels van het spel der tekstkritiek F met A en B vergelijken, dan zullen wij de neiging hebben hier en daar - met name waar A en B het samen eens zijn tegenover F - een andere lezing 'oorspronkelijker' te achten"6, om daaraan vast te koppelen: "Men moet in principe aan de tekstkritiek, voorzover men haar spelregels autonoom acht, ook 'vrij spel' toestaan, zelfs waar de door haar gereconstrueerde tekst voor onze moderne lezerssmaak dichterlijk zou achterstaan bij de overgeleverde F-tekst."7 en op pag. 651 oppert hij de mogelijkheid van "een tekst X, die alleen voor mijn verbeelding bestaat en dus een onbekend aantal regels heeft"8.


Volgend hoofdstuk: Waardering